Wie kent er iemand die een knuffel of een opgezette vogel als een vervanging ziet voor een echt dier? Niemand. Zelfs een kind zal nep onmiddellijk als nep herkennen. Bij planten ligt dat anders. Soms zijn zijden of kunststof planten zo mooi dat je ze moet aanraken om te ontdekken of ze echt zijn. Er is veel onderzoek dat aantoont dat mensen nepplanten net zo ervaren als echte. Je komt zijden planten dus steeds meer tegen in kantoren en publieke ruimtes. Als mensen het verschil toch niet zien, dan is zijde vele malen goedkoper om te onderhouden. Of zit het toch anders?

Wat we niet zien is er dus niet

Deze anekdote legt een probleem bloot, want er is natuurlijk wel degelijk verschil tussen zijde en echte planten. Planten zijn levende wezens, en het is onderzoek dat ons heeft verteld dat ze onder meer onze zuurstof maken, veel fijnstof en schadelijke chemische verbindingen wegvangen, de akoestiek verbeteren en zowel binnen als buiten de klimatologische omstandigheden van een ruimte of gebied verbeteren. Planten doen nog veel meer, we eten ze op, we verbruiken ze voor verwarming en transport (olie en gas) en we maken er onze kleding mee, maar waar het hier om gaat is dat wij de gezondheids- en welzijnsbevorderende aspecten niet met onze ogen zien. We hebben onderzoeksbewijs nodig om dit te weten. Vergelijkbaar met het feit dat we bijvoorbeeld bacteriën niet kunnen zien maar wel weten wat ze doen.

Veel onderzoek is lastig

picture of Bert van Duin

We hebben gesproken met prof. dr. Bert van Duijn. Hij is een van Nederlands meest gerenommeerde onderzoekers op het gebied van planteigenschappen en hoe die onze gezondheid en welbevinden beïnvloeden. Hij geeft aan dat met name het onderzoek dat moet aantonen hoe planteigenschappen in de praktijk uitwerken, lastig uitvoerbaar is. Stel je wil onderzoeken hoe de door plaatsing van planten verbeterde luchtkwaliteit van invloed is op bijvoorbeeld het ziekteverzuim. Het zijn dan vooral luchtwegaandoeningen en infecties die aantoonbaar minder worden, omdat de lucht beter van kwaliteit wordt en minder droog is. Maar, hoe lever je hier echt sluitend bewijs? De ene winter is de andere niet en het ene kantoor heeft weer een andere luchtzuivering dan het andere. Zelfs al heb je binnen één bedrijf exact vergelijkbare ruimtes, dan nog kan er op de ene afdeling meer stress zijn dan op de andere. Dit type onderzoek kan pas echt harde bewijzen opleveren als het echt grootschalig kan worden opgepakt. Alleen dan filter je dit type verschillen weg. Hij geeft aan dat kleinere onderzoeken en onderzoek in het buitenland nu al de verwachting scheppen dat voldoende planten in een kantoor waarschijnlijk een vermindering van ziekteverzuim van tussen de 10% tot 20% zal opleveren. De kosten van beplanting worden dan ruim terugverdiend.

Ook de combinatie van planten en welbevinden is inmiddels op allerlei manieren aangetoond, vooral in de zorg. Het gegeven dat mensen zich veiliger en rustiger voelen temidden van groen wordt steeds meer erkend en meegenomen bij de ontwikkeling van nieuwe gebouwen, maar ook daar is echt hard bewijs lastig te halen. Er speelt namelijk in iedere praktijksituatie altijd zoveel meer mee dan alleen de beplanting. Wat Bert opvallend vindt is dat er in het bijzonder in bestaande bouw zo weinig gebeurt met betrekking tot bewust aangebrachte beplanting. De grote uitzondering is de opkomst van plantenwanden in kantoortuinen. Het belangrijkste argument is de akoestiek.

Ieder project is een onderzoekskans

Iedere grote opdracht waar groen wordt aangelegd is een kans voor verder onderzoek. Wordt er ergens een plantenwand neergezet, dan kun je, voordat je dat gaat doen metingen verrichten op het gebied van welzijn, luchtvochtigheid, luchtkwaliteit, welbevinden en akoestiek. Diezelfde metingen kun je daarna herhalen. En als er een geheel nieuw gebouw wordt opgeleverd en van groen voorzien, dan is dat een kans om hier ongeveer alles te meten, ook de luchtfilteringinstallatie. Vooraf, in het oude gebouw bijvoorbeeld en, na voltooiing in het nieuwe gebouw, of eerst in het nieuwe gebouw zonder planten en daarna met. Natuurlijk kunnen de groenvoorzieners dit onderzoek zelf uitvoeren, maar als een instelling als Wageningen, TNO of Fytagoras als partner mee kan lopen in een dergelijk traject krijgt het onderzoek toch een andere waarde. Bovendien kan het dan wetenschappelijk worden gepubliceerd en zo toegepast worden door de hele branche.

Sommige interieurbeplanters doen dit al. Ambius bijvoorbeeld heeft recent meegewerkt aan een onderzoek van de Universiteit van Exeter en Groningen over welbevinden, gezondheid en prestatieverbetering in een kantooromgeving, en Zuidkoop heeft samen met TNO een onderzoek gedaan naar de akoestische effecten van groen en groene wanden in kantooromgevingen. Beide onderzoeken worden binnenkort tot artikelen uitgewerkt, en zijn daarmee interessant voor iedereen die beslissingen moet nemen over een investering in een groene werkomgeving. Je kunt de toegevoegde waarde van groen niet zien, maar wel meten.

Duurzaamheid is letterlijk een lang verhaal

Bert keek me eerst een beetje raar aan toen ik hem de vraag stelde: hoe duurzaam is deze sector? Planten zijn, zolang ze leven, per definitie duurzaam en hebben dus een positieve bijdrage aan alle footprints. Je kunt zelfs hun opbrengst exact meten: Je droogt en weegt de plant en dan weet je de footprint van een plant. Maar dan heb je die footprint tegelijkertijd ook opgeheven. Wat dat betreft leveren kamerplanten helaas weinig op. Alleen bomen vangen de CO2 zodanig af dat deze in een eindproduct, namelijk hout, wordt vastgehouden.

Als het gaat om duurzaamheid met betrekking tot de productie- en werkwijze binnen de sector, merkt hij dat dit wel steeds belangrijker gevonden wordt, maar dat er ook nog een lange weg te gaan is. Hij ziet dat de markt hier zijn werk doet. Beplanting speelt met name bij de ontwikkeling van duurzame gebouwen een structurele rol. En bij dergelijke gebouwen zal ook aan de beplanter gevraagd worden naar het eigen of achterliggende productieproces. Bert gaf aan dat hij wel steeds meer betrokken werd bij verbeteringen van ketenprocessen, maar dat hij hier nog veel ruimte voor verbetering ziet. Verduurzaming van de sector is letterlijk een lang verhaal. Voordat een plant in de winkel staat, of geplaatst wordt in een gebouw, heeft de plant gemiddeld een weg afgelegd van minstens drie ketenpartners: de kweker, de handelaar en tenslotte de winkel of beplanter. Telkens weer in een ander potje, en met telkens weer een transportfase. Dit zal voorlopig zo blijven, maar er wordt op dit moment veel winst geboekt op het punt van bestrijdingsmiddelen en door plantpotten niet meer van plastic, maar van aardappelzetmeel restproducten te vervaardigen.

plant

Nieuwste prototype van de rijdende plant, Jurema Action Plant, door ©Ivan Henriques

De summerschool over rijdende, pratende, kunstzinnige èn lerende planten

Tijdens de Trade Fair van afgelopen november heeft Bert de samen met kunstenaar Ivan Henriques ontwikkelde rijdende en pratende plantinstallaties onder de aandacht gebracht op Our World of Plants van Waterdrinker. Deze introductie smaakte naar meer en aankomende zomer, van 7 tot 14-7-2014 geven zij samen de master summercourse Plant Man Interaction. Deze cursus werkt de vragen die dit type experimenten oproept verder uit. Als planten kunnen praten, wat betekent dat dan voor de kunst en de communicatie? Als planten kunnen leren, wat wordt dan hun cursusprogramma?

Er zijn nog een aantal plaatsen beschikbaar.

Onderbouwing